Vleermuizen
In Nederland komen veel verschillende soorten vleermuizen voor. Een aantal van deze soorten vliegt ook boven de Noordzee, zoals de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis. Van die twee trekt de ruige dwergvleermuis jaarlijks over de Noordzee op verschillende plekken van en naar Engeland. Ook zoeken de vleermuizen naar voedsel (zwermen insecten) op de Noordzee.
Effect van windturbines
Vleermuizen maken gebruik van echolocatie om voedsel (insecten) te vinden en obstakels te vermijden. Snel bewegende objecten, zoals de rotorbladen (wieken) van een draaiende windturbine, kunnen door vleermuizen slecht waargenomen worden waardoor ze er tegenaan kunnen vliegen en dood gaan. Ook de drukgolf, veroorzaakt door de draaiende rotorbladen, kan leiden tot vleermuisslachtoffers.
Onderzoek
Vleermuizen hebben vanuit de Omgevingswet een beschermde status. Dit betekent dat de aanwezigheid van windparken niet mag leiden tot achteruitgang van vleermuissoorten. Wozep (Wind op zee ecologisch programma) doet onderzoek naar de mogelijke effecten van de windparken op zee op vleermuizen. Uit dit onderzoek is gebleken dat vleermuizen bij bepaalde omstandigheden (seizoen, temperatuur, windsterkte en windrichting) de Noordzee oversteken naar Engeland. Deze informatie is gebruikt voor het opstellen van voorschriften om het aantal vleermuisslachtoffers zo veel mogelijk te beperken. Er is echter nog veel onbekend over het gedrag van vleermuizen in windparken en de kans op een botsing van een vleermuis met een windturbine.
Maatregel: stilstandvoorziening
Eén van de vleermuisvoorschriften die opgesteld is met behulp van de resultaten van Wozep, is de stilstandvoorziening. Tijdens de vleermuistrek in de herfst wordt in de nacht, bij bepaalde weersomstandigheden (gekenmerkt door lage windsnelheden, bepaalde windrichting en bepaalde temperatuur) de draaisnelheid van de rotorbladen teruggebracht naar minder dan 2 omwentelingen per minuut. Met deze maatregel is gezocht naar de optimale balans tussen het voorkomen van vleermuisslachtoffers en zo min mogelijk verlies van energieproductie.