Zeezoogdieren

9.Effecten op de natuur_zoogdieren Vogels Vissen Vleermuizen Bodemleven

In het Nederlandse deel van de Noordzee komen verschillende zeezoogdieren voor. De bruinvis en twee type zeehonden, de gewone zeehond en de grijze zeehond, zijn de meest voorkomende soorten. Zij gebruiken de Noordzee en de kustzone om te eten, om te rusten en om voort te planten. Bruinvissen (een kleine walvissoort) hebben een zeer goed gehoor en maken gebruik van echolocatie. Echolocatie wordt gebruikt voor het vinden van voedsel, maar ook voor navigatie op korte afstand, het ontwijken van vijanden en mogelijk ook voor communicatie. Zeehonden lokaliseren hun prooien juist meer met hun snorharen en op zicht, maar mogelijk ook op het gehoor.

Onderwatergeluid

Onderwatergeluid gedraagt zich heel anders dan bovenwatergeluid. Onder water verplaatst geluid zich 4,5 keer sneller dan in lucht waardoor geluid onder water veel verder doordringt dan boven water. Hoe ver hangt af van waterdiepte en type zeebodem, watertemperatuur en zoutgehalte. Ook verschilt de geluidsintensiteit onder en boven water. Dit betekent dat een meting van geluid uit een geluidsbron onder water veel luider klinkt dan een vergelijkbaar geluid boven water.

Effecten van windturbines

Zeezoogdieren kunnen hinder ondervinden van (menselijke) geluidsproductie onder water, waaronder scheepvaart, seismisch onderzoek, opruimen van explosieven en aanleg van windmolenparken. Omdat onderwatergeluid zich zo ver verspreidt, is het al snel rumoerig onder water. Bij geluidsproductie door windparken wordt onderscheid gemaakt tussen continu geluid (veroorzaakt tijdens operationeel gebruik door het draaien van de turbines) en impulsgeluid (bijvoorbeeld geproduceerd tijdens het heien bij de aanleg van de windparken). Bekend is dat impulsgeluid effect heeft op bruinvissen en zeehonden. Het kan leiden tot gehoorschade, verstoring/verjaging van dieren en verstoring van communicatie, bijvoorbeeld tussen moeder en kalf. Dit alles kan doorwerken naar de lichamelijke conditie van de dieren en uiteindelijk een effect hebben op de populatiegrootte.

Onderzoek

Het zeezoogdierenonderzoek binnen het Wind op Zee Ecologisch Programma (Wozep) richt zich momenteel vooral op de effecten van de aanleg van windparken op bruinvissen en zeehonden. In welke mate worden deze soorten verstoord of ondervinden ze schade? En is een windpark nog een geschikt leefgebied voor bruinvissen of mijden ze deze?

Naast het gebruik van modellen, die het effect op de populatiegrootte doorrekenen, worden ook veel veldmetingen gedaan in en nabij windparken; bijvoorbeeld hoeveel geluid wordt er geproduceerd en waar bevinden bruinvissen en zeehonden zich?

De onderzoeksresultaten worden gebruikt voor het berekenen van het zogenaamde ‘cumulatieve effect’, ofwel het totale opgetelde effect. Hieruit wordt duidelijk of de aanleg van windmolenparken (bestaande en geplande) alles bij elkaar niet tot onacceptabele effecten voor bijvoorbeeld bruinvissen gaat leiden.

De vergunninghouder moet het geluidsniveau tijdens het heien continu meten en binnen 48 uur rapporteren aan de Rijksoverheid. Schepen die door of namens de vergunninghouder worden ingezet, moeten bij hun vaarbewegingen rekening houden met zeehonden en deze zo min mogelijk verstoren.